Inleiding
Het allereerste jaarverslag van het binnenvaartbedrijf van Phs. van Ommeren, dat we tot nu toe hebben kunnen traceren dateert van 1928. Helaas is dit jaarverslag niet compleet want het begint pas op pagina 3 en is slechts één pagina groot. Wat we ons echter kunnen afvragen is of het missen van de resterende pagina’s een grote ramp is. Het antwoord op deze vraag is: nee. Het binnenvaartbedrijf van Van Ommeren startte namelijk al in 1903, dus we missen wel meer dan een aantal pagina’s van het jaarverslag van 1928. Om precies te zijn; van de eerste 25 jaar van de activiteiten van het bedrijf als binnenvaartonderneming hebben we geen enkele officiële verslaggeving. Het feit dat we daarna (ook van andere jaarverslagen), hier een daar een pagina missen valt daarbij in het niet.
Urenlange zoektochten in het voormalige archief van Phs. van Ommeren hebben de jaarverslagen van 1903 tot 1928 niet boven water kunnen brengen. We zullen er ons dan ook maar tevreden mee moeten stellen dat we dit overzicht – wat waarschijnlijk vele honderden pagina’s zal gaan tellen – halverwege 1928 moeten beginnen.
Opgemerkt dient te worden dat alle jaarverslagen exact zijn overgenomen zoals zij indertijd zijn geschreven. Het taalgebruik zal daardoor, zeker in het begin, ouderwets overkomen. Daarentegen is het bijzonder interessant om te zien hoe dit taalgebruik in de loop van de jaren evolueert tot de hedendaagse, moderne manier van schrijven.
Als pure geschiedschrijving zijn deze jaarverslagen niet voldoende. Te veel zaken worden als bekend staande feiten niet of slechts zijdelings genoemd. Wie echter de jaarverslagen gebruikt als ondersteuning bij de hoofdstukken over de geschiedenis van de onderneming kan zich een goed beeld vormen van het reilen en zijlen van het binnenvaartbedrijf van Phs. van Ommeren. Om één en ander te vergemakkelijken kan de lezer gebruik maken van de in teksten geplaatste links, die rechtstreeks toegang geven tot meer informatie.
Als laatste dient opgemerkt te worden dat het pas ver in de twintigste eeuw de gewoonte werd om afbeeldingen in de jaarverslagen op te nemen. De redactie heeft er voor gekozen deze lijn niet te volgen en reeds vanaf het begin, daar waar mogelijk enige afbeeldingen te plaatsen. Dit maakt het lezen van de jaarverslagen niet alleen prettiger maar werkt in veel gevallen ook verhelderend.
Arie Lentjes
November 2012.
1928
— Werden wij gedwongen per 15 Nov. j.l. een verdere hypothecaire geldleening, rentende 5¾% ad f. 600.000.- by de Rotterdamsche Scheepshypotheekbank op te nemen. Gemakshalve werd deze leening met het nog net afgeloste deel der vorige ad f. 200.000 tot één nieuwe geldleening, groot f. 770.000.-, geconsolideerd. Als onderpand dienen de Bank de volgende schepen:
De Lindavia, Gelria en Franconia zullen echter één dezer dagen als hypotheekschepen door de Germania en Saxonia worden vervangen.
Het systeem van afzonderlyke vennootschappen voor de verschillende schepen, bleek by den snellen groei van het lichterpark practisch niet langer dienstbaar te zyn. Bygevolg werd per 15 Oct. j.l. de geheele vloot in rechtstreeks eigendom van het Bedryf gebracht. De wenschelykheid van behoud van de begrenzing en dus van de verzekerbaarheid van het aan het tanklichterbedryf verbonden risico, bleven wy niettemin gevoelen. Het is daarom dat het Bedryf de tankschepen op bare-boat-charter aan een daartoe speciaal opgerichte exploitatie maatschappy, genaamd Maatschappy tot Exploitatie van Tanklichters verhuurt. Alleen de 4 onder Zwitsersche vlag varende scheepjes bleven voorshands van de regeling uitgesloten.-
De goede resultaten welke het tanklichterbedryf in 1928 liet, danken wy, wat den Ryn betreft, naast de groote vervoervraag, aan de gunstige waterstanden. Laten wy een korte periode van laag water in October buiten beschouwing, dan kunnen wy zeggen, dat de schepen het geheele jaar op volle diepte konden afladen. Alleen boven Straatsburg, met name bij de Isteiner Schwelle, nemen de vaar-mogelykheden van jaar tot jaar af. —
1929
AAN DE HEEREN COMMISSARISSEN
DER N.V. PHS. VAN OMMEREM’S SCHEEPVAARTBEDRIJF
ROTTERDAM
Myn Heeren,
Ons verslag over 1929 doen wy u hierby toekomen.-
De omstandigheden, waaronder het bedryf werd uitgeoefend, zyn het afgelopen jaar minder gunstig geweest dan in het vorige verslagjaar.- Niettemin geven de uitkomsten in haar geheel genomen, geen reden tot ontevredenheid.-
TANKLICHTERBEDRIJF
Het belangrykste feit van het afgeloopen jaar is de splitsing geweest, welke zich in ons tanklichterbedryf heeft voltrokken. Dat gedeelte dat voor de Asiatic vaart, heeft zich naar onze vorige verslagen genoegzaam hebben aangetoond, in den loop der jaren tot een bedryfstak van zeer grooten omvang ontwikkeld. De winsten welke het afwierp, liepen, onder vigeur van het contract 1925, van jaar tot jaar hooger op; gelijktijdig echter brachten de uitgebreide nieuwbouw-programs, welke ter naleving onzer verplichtingen jegens de Asiatic moesten worden samengesteld, een zoodanige toenemende spanning in de kapitaalpositie onzer Vennootschap teweeg, dat wy niet dan met eenige bezorgdheid de toekomst konden aanschouwen.
Het is ten slotte deze bezorgdheid geweest, welke ons ontvankelyk maakte voor een, in het begin van het vorige jaar met klem door de Asiatic naar voren gebrachten wensch, om ten behoeve van het Rhenania-Ossag concern, het contract 1925 op te heffen, ten einde aldus tot een drastische verlaging der Ryn- en Elbe-vrachten te kunnen geraken. Er kwam als punt van overweging by, dat zich de hoogere leiding van de Asiatic een neiging openbaarde, om zich, ondanks historische vriendschapsoverwegingen, van het voeren van een strenge Realpolitik tegenover ons bedryf niet te laten weerhouden en wy het voortbestaan der op zoo menigerlei ander gebied met de Koninklyke onderhouden goede betrekkingen, niet door te groote vasthoudendheid aan onze contractueele rechten op het stuk van het Asiatic-vervoer, in de waagschaal wilden stellen.
Aldus vonden gedurende de eerste helft van het jaar 1929 langdurige onderhandelingen met de Asiatic plaats, welke tot het resultaat leidden, dat het contract 1925 door ons werd opgegeven tegen aanvaarding van een afkoopsom van f. 1.361.594,50 (zynde 2½ maal de uit het contract voortvloeiende bruto exploitatiewinst over 1928, verminderd met 5 % rente en 2 % afschrijving over het in onze voor de Asiatic varende vloot gestoken kapitaal), onder gelyktydige inbrenging van ons geheele Asiatic vervoer, met alle daarvoor gebruikte schepen en daarmede annexe contracten, in een nieuwe maatschappy, welke onder de naam Internationale Riviertankscheepvaart Maatschappy, met terugwerkende kracht tot 1 Januari 1929 geacht werd in werking te zyn getreden.
In het aandelenkapitaal dezer maatschappy ad. f. 1.000.000,- nemen wy by helfte met de B.P.M. deel. Een jaarlyks dividend van 8 % is daarop door de Asiatic gegarandeerd. Voorts houden wy in de maatschappy f. 1.500.000.- 6 % obligaties, met recht deze af te stooten als ons zulks te eeniger tijd beter passen mocht, na dezelve dan eerst tegen pari-koers aan de B.P.M. ter overname te hebben aangeboden. Eenige verplichting tot verdere financiering der maatschappy, bestaat onzerzyds niet.
Krachtens een voor 20 jaar tusschen ons en de Asiatic gesloten contract, wordt het beheer over de Internationale Riviertankscheepvaart Maatschappy door ons gevoerd. Als loon ontvangen wy daarvoor f. 1000,- per jaar per schip over de eerste 60 eigen schepen der maatschappy en f. 800,- per jaar voor elk schip, waarmede de eigen vloot der maatschappy het aantal van 60 schepen overtreft. Voor de huur- en charterschepen krijgen wy f. 70,- per maand. Voorts ontvangen wy voor onze bemoeiingen 15 % commissie van de jaarlyksche bruto exploitatiewinst, op basis als nader in het contract en het daarby behoorende vrachtenschema is geregeld.
Het volledig vloot-schema per ultimo 1929 was als volgt, nu inclusief beide zeelichters, maar Flandria en Argentoria, beide te Straatsburg in gebruik niet meegerekend:
Varende en op stapel staande tankvloot van Van Ommeren en Internationale tezamen:per ultimo 1929: 105 schepen, 81.500 ton draagvermogen.
Het boven gegeven staatje betreffende de vlootpositie van het bedryf ulto. 1929 doet zien dat een groot deel van het door de transactie met de Asiatic vrygekomen kapitaal tot bybouw van nieuwe schepen werd besteed. Het is toch in de eerste plaats door de ontwikkeling der ‘vrije vervoeren’, dat wy het verbroken inkomsten-niveau van het bedryf hopen te herstellen. Het nieuwe arrangement met de Asiatic heeft ons daartoe den weg vry gemaakt. Uit onderstaand contracten staatje blykt, dat wy wat den Ryn betreft, ondanks den druk waaronder wy in de afgeloopen jaren het veeleischend Asiatic-vervoer waren geplaatst, onze monopolistische positie van vrye tankvaartmaatschappy vrywel onbetwist hebben gehandhaafd.
Contracten per 1930
D.A.P.G.
tot eind 1930 Lindavia en Gelria. De Nassovia werd tot nu toe grotendeels in gebruik gehouden
DERUNAPHT
tot einde 1930 Clivia, Tremonia, Peruvia en Algeria. Heeft behalve deze schepen van tyd tot tyd nog extra tonnage genomen.
Pechelbronn
tot eind 1930 30/40.000 ton ruwe olie Antwerpen/Lauterburg per Chopin (huurschip NRV – redactie), Tunisia en Trevisia.
Standard Zürich
tot eind 1932 ca. 15/20.000 ton benzine per jaar Mannheim/Basel.
B.P. (Anglo Persian)
tot eind 1933 ca. 15.000 ton benzine per jaar Antwerpen/Basel; over 1930 ca. 6.000 ton meer, om de nieuwe tanks in Basel vol te zetten.
I.G. Farben
tot end 1930 Oderia en Franconia (of andere 700 tonner) in daghuur voor vaart benzol.
SA. Creosote
over 1930 ca. 20.000 ton creosoot van af Ruhrort of Antwerpen naar Rotterdam en/of Vlaardingen.
Olex
tot eind 1931 1100 ton schip voor transporten naar Düsseldorf en Mannheim.
Als een der weinige concurrenten, welke wy op ons terrein ontmoeten, kan de Basler Tankschiff A.G. worden genoemd, die 2/3 van het vervoer der Standard Zürich heeft. Pogingen in het afgeloopen jaar gedaan om deze maatschappy onder onze controle te krygen, hebben gefaald.
Op de Elbe is onze positie minder gunstig. Door ons onvermogen in de achter ons liggende jaren om vrye tankruimte op deze rivier beschikbaar te stellen, konden Fanto, de Atlantic Tankreederei en de Elbe Spedition & Schiffahrtsgesellschaft zich een groot deel van het vervoer toeëigenen. Met name de zo belangrijke Russentransporten zyn ons op deze wyze ontgaan. De mogelykheid hier het verloren terrein terug te winnen, is gering. By het schryven van dit rapport hebben we één vry schip op de Elbe in de vaart gebracht, t.w. de Sardinia. Zy vaart tot eind 1930 onder contract met de Olex transporten tusschen Hamburg en Berlyn.
1930
AAN DE HEEREN COMMISSARISSEN
DER N.V. PHS. VAN OMMEREM’S SCHEEPVAARTBEDRIJF
ROTTERDAM
Myn Heeren,
De resultaten van het ‘malaise’ jaar 1930 blyven belangryk by die van 1929 ten achter. Niettemin zyn de resultaten van 1930 op zich zelf beschouwd, nog gunstig geweest. Dit stemt tot dankbaarheid en geeft moed en kracht om aan te blyven pakken en vol te houden om deze moeilyke tyden door te komen.
TANKLICHTERBEDRIJF
Ondanks de neerdrukkende omstandigheden, welke overal ter wereld heerschen, breidt het benzineverbruik in West Europa zich nog gestadig uit, zy het, by het voortduren van de crisis, in toenemend vertraagd tempo. De merkwaardigheid doet zich daarby voor, dat door de Russen en kleinere, vrye distribuanten, voor een steeds grooter percentage in de marktvraag wordt voorzien, terwyl de oude, gevestigde maatschappyen, waaronder met name de Koninklyke, haar debiet, verhoudingsgewyze zagen inkrimpen. Deze gang van zaken was voor de ontwikkeling van ons eigen tanklichterbedryf gunstig. Zy stelde ons in staat de schepen het geheele jaar door voldoende emplooi toe te voeren, terwyl de schepen van de Internationale by het voortschryden der tyden in toenemende mate onder onvoldoende vervoeraanbod hadden te lyden en door gebrek aan beschikbare opslagruimte vaak dagen en weken lang aan de diverse losplaatsen op lossing moesten wachten. Men dient hierby te bedenken, dat beide vloten in den loop van het jaar, als gevolg van het successievelyk gereedkomen der in 1929 bestelde tonnage, een belangryke uitbreiding hebben ondergaan, terwyl voorts de waterstanden op Ryn en Elbe vrywel het geheele jaar 1930 door, abnormaal gunstig zyn geweest, zoodat de schepen een zeer groote vervoer-capaciteit hebben kunnen ontwikkelen.
Tegen het eind van het jaar was de toestand zoodanig geworden, dat een groot gedeelte van de Internationale-vloot moest worden opgelegd, terwyl wy zelf, met uitzondering van ons ééne Elbe-schip, dat by herhaling door de Olex uit het contract werd vrygegeven, nog regelmatig voeren.
Als byzondere gebeurtenissen welke de vaart, speciaal op de Duitse installaties, in het afgeloopen jaar hebben beïnvloed, kunnen wy nog vermelden, dat in April 1930 het invoerrecht op benzine en benzol in Duitschland aanmerkelyk werd verhoogd, terwyl in Augustus daar te lande een wet tot stand kwam, krachtens welke alle benzine met een zeker percentage spiritus moet worden vermengd, ten einde het gebruik van spiritus ten behoeve van de inheemsche landbouwbelangen te bevorderen. Beide maatregelen hebben in Duitschland de kosten van benzine aan de pomp belangryk doen stygen en werden dus door een periode van zeer levendigen benzine-invoer langs de Ryn en Elbe voorafgegaan.
Voorts mag worden gewezen op de groeiende beteekenis van het gasolievervoer op den Ryn, wat wel met het toenemend gebruik van de ruwolie-motor in scheepvaart en industrie zal samenhangen.
Omtrent de verschillende takken van ons tanklichterbedryf laten wy thans enkele byzonderheden volgen.
ZEELICHTERS
Het kustvervoer van de Shell vormde ook dit jaar voor de Neerlandia en Frisia het voornaamste emplooi. Voor de Frisia geldt het echter niet meer in de mate van vorige jaren, sedert de regelmatige smeerolie-transporten van Monheim naar Hamburg, door de smeerolie-fabricage van de Rhenania-Ossag te Hamburg zelf, kwamen te vervallen. Uit onderstaand staatje blykt, dat het betreffende verlies door toeneming van het vervoer voor andere relaties weder is goedgemaakt. Uit het staatje blykt tevens, dat het kapitaal, dat in beide schepen gestoken is, ondanks derzelver herhaaldelyk stilliggen, een buitengewoon gunstig rendement afwerpt.