Het portaal naar de Rijn- en binnenvaart

In mei 1939 schreef de heer Mr. R. Michielsen, procuratiehouder bij Phs. van Ommeren het gedenkboek Honderd Jaar Phs. van Ommeren. Op pagina 34 (Deel 2 – red.) vinden we een korte tekst over de oprichting van de Vereenigde Tankreederij.  Deze tekst is hieronder onverkort weergegeven, de foto’s zijn ter illustratie door de redactie geplaatst:

“Het was verheugend dat, toen op den Rijn de felle mededinging was aangevangen, tevoren met een andere concurrentie een vergelijk tot stand gebracht is kunnen worden. Het gold hier de concurrentie ter eigen stede in het vervoer van eetbare olie en in de kleine tankvaart.

In den loop van 1932 was voor Unilever en ook voor andere klanten de eetbare-olievaart, de eenige jaren weinig te beteekenen had gehad, zich weer op voorspoedige wijze gaan ontwikkelen. Echter moest thans een principiële beslissing worden genomen, want de lichtertjes, die het Bedrijf voor deze transporten ter beschikking had, konden langzamerhand niet meer mee en moesten het tegen het moderne motorscheepje afleggen. Het gevolg was dat anderen, met name Pakhuismeesteren en Tankmaatschappij Dipping te Rotterdam, steeds meer de gelegenheid kregen in dit vervoer binnen te dringen. Waar nu Pakhuismeesteren tankscheepjes had aangeschaft, kon haar concurrente de Nieuwe Matex niet achterblijven. De oude Matex was inmiddels aan de Koninklijke verkocht, waarna Van Ommeren de Nieuwe Matex oprichtte, waar echter – hiertoe had zij zich uitdrukkelijk tegen de Koninklijke verplicht – geen aardolieproducten mochten worden opgeslagen. Het gevaar bestond thans dat overmaat van tonnage-aanbod tot desorganisatie van de markt zou leiden, daar de vrachten dreigden in te zakken tot een peil, dat voor geen betrokkenen loonend emplooi meer toeliet. Als resultaat van besprekingen tusschen de diverse reederijen eind 1932 gevoerd, werd te Rotterdam opgericht de NV Vereenigde Tankreederij; waarin het Bedrijf (bedoeld wordt Phs. Van Ommeren Scheepvaartbedrijf NV – red.) zijn nieuw gebouwd motorschip CLIVIA, alsmede zijn oude tanklichtertjes ZEELANDIA, WALLONIA en DAVENTRIA en Tankmaatschappij Dipping, Pakhuismeesteren en de Nieuwe Matex hun gezamenlijke vloot van tankschepen inbrachten. Aan deze nieuwe reederij, waarin alle vier participerende maatschappijen gelijke zeggenschap uitoefenden, werd een bepaald reservaat in de tankvaart aangewezen. De Vereenigde Tankreederij kreeg in hoofdzaak het vervoer van eetbare oliën en van minerale oliën in partijen onder de 400 ton; het vervoer van benzine en benzol werd haar uitdrukkelijk ontzegd. Tenslotte werd door de participanten in combinatie onderlinge concurrentie uitgesloten. Van de Vereenigde Tankreederij, die op 1 januari 1933 haar werkzaamheden aanving, werd Mr. Gischler, president-commissaris. Directeur werd de Heer H.P.J. Matthijssen.

Het in 1912 gebouwde stoomlichtertje DAVENTRIA. Het scheepje ging in 1933 over naar de VT en deed tot in de jaren zestig dienst en werd daarna gesloopt.

Het in 1912 gebouwde stoomlichtertje DAVENTRIA. Het scheepje ging in 1933, als OLST,  over naar de VT en deed tot in de jaren zestig dienst en werd daarna gesloopt.

Men kan een parallel trekken: voor de Asiatic (= Koninklijke Shell – red.) is het op de binnenwateren klein werk. Een lichaam van haar omvang is niet ingesteld op een zoo economisch en intensief mogelijk beheer van tanklichters. Daarom werd de directie van de Internationale gaarne door haar aan het Bedrijf toevertrouwd. Alles is echter betrekkelijk. Ook het Bedrijf had zijn grootheid, en zijn klein goed af te schuiven: de vier kleine Van Ommeren scheepjes, ingebracht in de Vereenigde Tankreederij, worden door deze rederij ongetwijfeld beter geëxploiteerd dan door het Bedrijf zou kunnen.”